Freek heeft moeite om zich staande te houden. Zijn leven bestaat vooral uit zijn geestdodende werk in een slachthuis. Daar wordt hij getreiterd door collega's die hem, ondanks zijn vele tatoeages, een watje noemen. Parallel aan de steeds killer wordende sfeer in het slachthuis toont het drama het leven van zijn zoontje, dat onbezorgd in een prachtig, tijdloos bos speelt. Hij is de enige met wie Freek nog echt communiceert.